5 februari 2015 - Marnix van den Bergh

‘Neutraal’ zaken doen bij internationale (koop)contracten

De bril van de bedrijfsjurist wordt gekleurd door het rechtssysteem waarin wordt geopereerd. Internationaal zijn de verschillen in juridische invalshoeken groot. In de Anglo-Amerikaanse praktijk geldt bij een contract: ‘bigger is better’, terwijl het Nederlandse systeem een gestroomlijndere tekst van bescheiden omvang toelaat, met de wet en de redelijkheid en billijkheid als achterwacht.

De bedrijfsjurist is geen studeerkamergeleerde. Bij contractonderhandelingen zal hij of zij de commerciële belangen van de onderneming scherp voor ogen hebben zonder zich te verliezen in onbelangrijke details. Maar de formulering van de overeenkomst wordt wel degelijk met kritische juridische bril bekeken. Daarbij kan de inhoud van de overeenkomst van kleur verschieten indien er met een andere bril, dus vanuit het perspectief van een ander rechtsstelsel, naar wordt gekeken. Partijen zijn in vergaande mate vrij om zelf te beslissen door welk recht de overeenkomst wordt beheerst. Dit is een belangrijk onderhandelings­punt, nu elke van beide partijen in principe de voorkeur zal geven aan het ‘eigen’ rechtssysteem. De bedrijfsjurist kan de kansen en risico’s voor de onderneming dan bij wijze van spreken intuïtief inschatten. Onder het ‘vreemde’ rechtssysteem van de buitenlandse contractpartner is dat niet het geval en dient ofwel lokaal advies te worden ingewonnen ofwel te worden geaccepteerd dat de risico’s niet geheel helder zijn. Beide partijen hebben hier in gelijke mate mee te maken.

 

Partijen vinden hiervoor soms een oplossing door te kiezen voor een ‘neutraal’ rechtssysteem van een land waarmee geen van de betrokkenen een direct aanknopingspunt heeft. Beide partijen doen daarmee afstand van hun ‘voorkeurspositie’. Zo verklaren (niet-Zwitserse en niet-Engelse) partijen het recht van Zwitserland of Engeland nogal eens van toepassing en niet-Nederlandse partijen, tot vreugde van Nederlandse advocaten, ons eigen recht. Een dergelijke bewuste keuze voor het onbekende is uit oogpunt van onderhandeling begrijpelijk, maar doet wel af aan de helderheid over de gemaakte afspraken bij partijen. Om die reden kan ook gekozen worden voor een andere oplossing, namelijk: niet-statelijk recht.

 

Ik wil hier bij de internationale koop van goederen een lans breken voor de toepassing van het Weens Koopverdrag (“WKV”). Mits beide partijen in een lidstaat zijn gevestigd is het verdrag in elk geval van toepassing. Dat zal vaak het geval zijn nu er zo’n 80 landen bij het verdrag zijn aange­sloten, waaronder Nederland, vele andere EU-lidstaten, de Verenigde Staten en Rusland. Partijen in lidstaten kunnen de werking van het verdrag echter uitsluiten en dat gebeurt dan ook op grote schaal, waarbij onbekendheid met de inhoud van het verdrag vaak een rol lijkt te spelen. In het kader van de keuze voor een ‘neutraal’ rechtssysteem kan het verdrag echter juist van pas komen. Het is immers ontwikkeld vanuit de behoefte om internationaal uniforme regels te kunnen hanteren. Het verdrag vormt een eigen rechtsorde en er wordt pas in het uiterste geval óók naar nationaal recht gekeken: hoe ‘neutraal’ wilt u het hebben! De beslechting van geschillen ligt overigens nog wel bij de nationale rechter maar ook die dient bij zijn beoordeling zo mogelijk binnen het verdrag te blijven. Het verdrag is in vele talen beschikbaar en er is bovendien uitgebreide jurisprudentie voorhanden, alsmede een serie gezaghebbende handboeken.

Toegegeven, het Weens Koopverdrag zit anders in elkaar dan ons eigen systeem, maar dat is voor elke ‘neutrale’ rechtskeuze het geval. Vandaar mijn conclusie: bij internationale koop, zoekt u neutraal? Kies dan WKV!

Dit artikel is gepubliceerd in Nieuwsbrief GCN op 4 februari 2015, een uitgave van General Counsel Netherlands.